Philosophy

The Possibility Conditions of an Ethics of Belief

ABSTRACT:

This dissertation explores the question of whether we bear moral responsibility for our beliefs and how this responsibility is possible. Since we cannot directly choose our convictions, some have argued that we have no obligations concerning what we believe. However, we frequently hold each other accountable for our beliefs. Philosophers have responded to the argument against ‘belief duties’ in various ways. One response is that we are responsible for how we influence our beliefs. Another argues that moral responsibility does not require the ability to choose. A third response claims that we, in fact, do have the ability to choose our beliefs. A fourth suggests that whether we have the freedom to choose our beliefs depends on how ‘belief’ is defined. The central claim of this dissertation is that the first response is incomplete, the second is mistaken, and that the third and fourth are the most promising. This book investigates in depth what ‘belief’ entails. If we understand belief as placing trust in a possible truth in our practical reasoning, rather than having convictions, then we can have both doxastic voluntary control and belief-related obligations. What we believe is crucial to our actions, and therefore, the ethics of belief is deeply connected with the ethics of action

Absolute versus relationele ruimte.

Theologische en filosofische beschouwingen over de aard van ruimte in de briefwisseling tussen Leibniz en Clarke, afgezet tegen de ideeën van Newton, Huygens, Mach en Einstein

ABSTRACT:

De scriptie “Absolute versus relationele ruimte” behandelt de filosofische en theologische discussie over de aard van ruimte, centraal in de briefwisseling tussen Leibniz en Clarke (1715-1716). Newton en Clarke zagen ruimte als absoluut en zelfstandig, terwijl Leibniz ruimte als een relationele orde tussen objecten beschouwde. Dit debat kreeg in de 20e eeuw nieuwe relevantie door Einsteins relativiteitstheorie, die absolute ruimte verwierp. Toch blijft de vraag of Leibniz definitief ‘gelijk’ had, omstreden. Het werk plaatst deze discussie in de bredere context van natuurwetenschap, metafysica en religie, met aandacht voor Newton, Huygens, Mach en Einstein.

Historisme en Poppers:

The Poverty of Historicism

ABSTRACT:

De scriptie bespreekt Karl Poppers kritiek op historisme zoals uiteengezet in The Poverty of Historicism. Popper definieert historisme als het geloof dat historische voorspellingen mogelijk zijn door patronen of wetmatigheden in de geschiedenis te ontdekken. Hij wijst dit af op zowel methodologische als ethische gronden. Historische situaties zijn volgens hem te complex en uniek om universele wetmatigheden te formuleren. Bovendien leidt historisme vaak tot totalitaire politieke programma’s, omdat het sociale hervormingen rechtvaardigt met vermeende historische onvermijdelijkheden.

Popper contrasteert historisme met zijn concept van “piecemeal social engineering”, waarbij veranderingen stapsgewijs en experimenteel worden doorgevoerd. Hij bekritiseert holistische benaderingen, die grote maatschappelijke structuren als zelfstandig beschouwt, en benadrukt dat alleen individuen handelen.

Het werk behandelt ook gerelateerde thema’s zoals determinisme, evolutionaire theorieën, en relativisme. Popper verwerpt historisch relativisme, omdat het waarheid afhankelijk maakt van context, en benadrukt dat wetenschappelijke kennis slechts voorlopig is, maar niet relatief.

De Descriptietheorie, de Theorie van Directe Verwijzing en hun Beperkingen

ABSTRACT:

Dit artikel bespreekt twee theorieën over taal en verwijzing. Bertrand Russells descriptietheorie stelt dat eigennamen en soortnamen via beschrijvingen verwijzen naar objecten. Saul Kripke bekritiseert dit en introduceert de theorie van directe verwijzing, waarin namen direct naar individuen verwijzen, onafhankelijk van beschrijvende kenmerken. Hilary Putnam past dit toe op soortnamen zoals “water,” dat noodzakelijk naar H2O verwijst. Beide theorieën lossen problemen op, maar hebben ook tekortkomingen. De descriptietheorie faalt bij fictieve namen, terwijl directe verwijzing worstelt met betekenisverandering. Ik concludeer dat geen van beide theorieën volledig is; ze vullen elkaar aan, afhankelijk van de context.

Whiteheads kritiek op Einsteins relativiteitstheorie

ABSTRACT:

Dit artikel bespreekt Alfred North Whiteheads kritiek op Einsteins relativiteitstheorie. Whitehead vond dat Einsteins theorie te veel steunde op abstracties die niet overeenkwamen met onze directe ervaring van ruimte en tijd. Hij ontwikkelde een alternatieve gravitatietheorie gebaseerd op een uniform tijdruimtecontinuüm, passend bij zijn procesfilosofie, waarin gebeurtenissen (events) en processen centraal staan. Whitehead verwierp Einsteins opvattingen over gelijktijdigheid en fysische objecten. Hoewel zijn theorie aanvankelijk dezelfde voorspellingen deed als die van Einstein, werd ze in 1971 gefalsifieerd. Toch blijft Whiteheads filosofische kritiek relevant, omdat hij zwakke punten in Einsteins theoretische fundamenten blootlegde, vooral over ruimte, tijd en materie.

Dualisme bij Aristoteles?

De relaties tussen intellect, ziel en lichaam in Aristoteles’ De Anima.

ABSTRACT:

Het artikel onderzoekt Aristoteles’ visie op de relatie tussen ziel, lichaam en intellect in De Anima. Aristoteles hanteert het hylemorfisme, waarin de ziel de vorm is van het levende lichaam. Dit lijkt dualisme en materialisme te vermijden, maar roept problemen op. Het lichaam moet al leven om materie voor de ziel te zijn, waardoor het onderscheid tussen materie en vorm vervaagt. Vooral het intellect, dat volgens Aristoteles los van het lichaam kan bestaan, wijst op dualistische elementen. Aristoteles’ uitleg blijft op dit punt vaag en tegenstrijdig, waardoor er uiteenlopende interpretaties bestaan over zijn opvatting over lichaam en geest.

"It is the mark of an educated mind to be able to entertain an idea without accepting it."

- Aristotle

Valentin Arts, PhD

Philosophy | History | Religion